Pijlers voor de leraar
De vier pijlers
Voor de leraar bieden de pijlers houvast om STEM-onderwijs in de klas te brengen.
Betekenivolle contexten
Werk met contexten die de leerlingen aanzetten tot verwondering en greep willen krijgen op de wereld via onderzoeken en ontwerpen, en die zorgen voor een betekenisvolle inbedding van de leerinhouden.
- Zorg voor een uitdagende leeromgeving die leidt tot verwondering en zo tot een hoge betrokkenheid bij de kleuters. Breng hiervoor authentiek (echt) materiaal mee naar de klas, trek erop uit of vertrek vanuit een verhaal , een herkenbare gebeurtenis, de actualiteit, een verwonderingsproef, ..Verwondering is echter niet het begin- én eindpunt bij onderzoekend leren. Verwondering leeft doorheen het volledige onderzoek- en ontwerpproces.
- Zorg doorheen een activiteit dat de context leeft. De context zorgt er voortdurend voor dat de leerinhouden bevattelijk worden voor de leerlingen en hen prikkelen.
Denk- en doevragen
Stel vragen die leerlingen aanzetten om aan te geven wat er onderzocht/ontworpen moet worden, en een geschikte oplossingsmethode te kiezen en deze toe te passen i.f.v. de probleemstelling.
- Kies vanuit een betekenisvolle context voor een herkenbare, concrete probleemstelling die leerlingen aanzet tot het zoeken naar antwoorden en oplossingen. Door de formulering van onderzoeksgerichte vragen, al dat niet door de leerlingen zelf, wordt de aandacht van de leerlingen gericht op de probleemstelling. Zo worden de leerlingen uitgedaagd tot onderzoeken en ontwerpen in functie van de probleemstelling.
- Stimuleer de leerlingen doorheen het onderzoeks- en ontwerpproces tot actief denken en doen. Dit gebeurt niet aan de hand van een voorgekauwd stappenplan. Hanteer een begeleidende vraagstelling die ruimte laat voor initiatief en een creatieve houding van de leerlingen:
- Grijp niet onmiddellijk in, maar geef de leerlingen voldoende tijd en ruimte.
- Stimuleer hen door middel van open vraagstelling tot het gebruiken van hun voorkennis.
- Luister naar hen, en weeg voortdurend af wat je kan vertellen en wat de leerlingen zelf moeten ontdekken.
- Stel als ondersteuning denk- en doevragen die hen aanzetten tot:
- nadenken over mogelijke antwoorden en manieren om tot een oplossing te komen: bv.: "Hoe kunnen we de vraag oplossen?", "Wat zal er gebeuren?", "Hoe ziet een tekening van jullie idee eruit?", ...
- handelen én nadenken over hun aanpak en bevindingen: "Wat doen jullie?", "Waarom doen jullie dit zo?", "Wat gebeurt er?", "Hoe komt dit?", "Op welke manier kunnen jullie dit nog oplossen?
Systematisch onderzoeken
Stimuleer de leerlingen tot systematisch te werk gaan bij het onderzoek/ontwerpproces met aandacht voor onder meer het analyseren, interpreteren en evalueren van verzamelde gegevens i.f.v. de probleemstelling.
Vanuit de probleemstelling, op basis van de gekozen oplossingsmethode, gaan de leerlingen binnen een STEM activiteit aan de slag. Stimuleer hen dan tot:
- Het verzamelen van gegevens via nauwkeurig waarnemen, meten, ... met behulp van een microscoop, meetinstrument, ... , op basis van een vragenlijst, vanuit het testen van een ontwerp, ... De gegevens kunnen vastgelegd worden via notities, tekeningen, ...
- Het analyseren en interpreteren van de verzamelde gegevens via het beschrijven van de gegevens, het zoeken naar patronen, verklaringen, verbanden, ... door middel van het ordenen van gegevens, ... Het opstellen van een tabel, schema, ... kan hierbij helpen.
- Het evalueren van de verzamelde gegevens via het centraal stellen van de vraag: "Is het mogelijk om een antwoord te formuleren voor de probleemstelling op basis van de bevindingen en de gevolgde aanpak?"
- Waarnemen versus interpreteren: "Wat zien jullie?" wordt gevolgd door "Wat betekend dit?".
- Terugkoppelen naar de gekozen oplossingsmethode, de gemaakte voorspellingen én de probleemstelling.
- Beantwoorden van de probleemstelling en bijsturen van het ontwerp/onderzoek op basis van de bevindingen.
- Bedenken en uitvoeren van een eerlijk onderzoek door één onderzoeksvariable centraal te stellen.
Reflectie en interactie
Zet leerlingen aan tot dialoog over hun ideeën, verwachtingen, bevindingen, ... en reflectie over wat ze doen en denken voor, tijdens en na het onderzoek/ontwerpproces.
- Streef naar betrokkenheid van alle leerlingen door in interactie te treden met hen. Zet hen aan tot samenwerken en stimuleer daarbij overleg tussen leerlingen.
- Dialoog mag zich niet beperken tot een laatste stap: geef de leerlingen de kans om hun ideeën, bevindingen en ervaringen te uiten en te delen voorn tijdens, en na het onderzoeks- en ontwerpproces. stel hiervoor begeleidende vragen die hen aanzetten tot verwoorden en argumenteren, bv.: "Wat denken jullie?", "Waarom denken jullie dat?", "Wat denken de anderen?", "Wat doen jullie?", "Waarom doen jullie dit?", "Wat zien jullie?", "Wat weten we nu allemaal?", "Hoe weten we dit?", ...
- Stel voortdurend vragen om te pijlen naar wat de leerlingen denken en doen, en of ze dit begrijpen. Deze reflectie kan op het moment zelf en ook via een terugblik.
Bron: Onderzoeksreflector. (n.d.). PK-model: pijlers voor de leraar . Retrieved December 24, 2018, from https://www.onderzoeksreflector.be/didactiek/pk-model-pijlers-voor-de-leraar